Kinderen leren altijd - ze kunnen niet anders

 

door Marja de Vries

gepubliceerd in Educare Jaargang 25, nr. 4/2007, p. 6-9. © 2007, Marja de Vries

 

 

Kinderen die geboren worden en opgroeien in evenwichtige culturen zijn over het algemeen vrolijk, vriendelijk, sociaal en heel zelfstandig. Ze kennen geen competitie en leren met vreugde, vaak zonder dat iemand ze lesgeeft. Bovenal zijn het krachtige, complete persoonlijkheden met een groot zelfvertrouwen en een vanzelfsprekend gevoel voor verantwoordelijkheid.

 

Kunnen we mogelijk wat leren van de manier waarop kinderen opgroeien in niet-westerse culturen, zoals bijvoorbeeld de Noord-, Midden- en Zuid-Amerikaanse indianen, de Tibetanen, Australische Aboriginals, en verschillende volkeren uit Afrika? Wanneer we kijken naar de gewoontes en gebruiken in deze niet-westerse culturen, dan is het allerbelangrijkste wat opvalt, dat men een geheel andere kijk  heeft op wat eigenlijk een kind is en wat een kind kan. Dit uit zich onder andere in de houding van ouders ten opzichte van hun kinderen, in hun opvatting over wie waar verantwoordelijk voor is en in het belang dat gehecht wordt aan de kwaliteit van de indrukken in de eerste levensfase.

Kinderen zijn van nature sociaal
In veel niet-westerse culturen hebben ouders een grondhouding van vertrouwen die gebaseerd is op hun diepe overtuiging dat kinderen van nature goed, sociaal en coöperatief zijn. In een cultuur waarin de ouders zich deel voelen van het geheel, harmonie binnen relaties buitengewoon gewaardeerd wordt en goede relaties belangrijker zijn dan voordelige transacties, gaat men er vanuit dat een kind leert op eigen initiatief door het voorbeeld dat de volwassenen geven te imiteren. Men verwacht daarom niet anders dan dat kinderen uit zichzelf deel gaan nemen en bij willen dragen, hoewel de manier waarop en het tempo waarin zij dat zullen gaan doen per kind verschillend zal zijn.
In vrijwel alle niet-westerse culturen worden kinderen vanaf het allereerste begin of vanaf het moment van hun eerste glimlach beschouwd als waardevolle leden van de samenleving en worden ze overal mee naar toegenomen. Hierdoor raakt een pas geboren baby direct vertrouwd met een afwisselend leven vol activiteit. Volgens de Pitjantjatjara Aboriginals uit Australië observeren kinderen vanaf het begin van hun bewuste gedachten en zelfs al daarvoor alles wat volwassenen doen. Daarom worden kinderen vanaf dat ze heel klein zijn betrokken in bijna alle voorkomende activiteiten en situaties. Zo ervaren ze vanaf hun allereerste begin daadwerkelijk dat ze deel zijn van het geheel.

In een doek op de rug
In de meeste niet-westerse culturen gaat men er van uit dat het ongeboren kind zich al bewust is van zijn of haar sociale omgeving en daar verregaand door beïnvloed wordt. Daarom benadrukken verschillende culturen met klem het belang van een liefdevolle omgeving niet alleen na de geboorte, maar ook al tijdens de zwangerschap. Zo beschouwen de Cherokee-indianen maar bijvoorbeeld ook de Tibetanen het als de verantwoordelijkheid van ouders om tijdens de zwangerschap stressvolle situaties te vermijden en te zorgen voor een liefdevolle omgeving vrij van boosheid. Ook na de geboorte wordt er veel belang gehecht aan een liefdevolle omgeving, want, zo stellen de Tibetanen, via de melk brengt de moeder haar gevoelens over op de baby.
Omdat ze – vaak in een doek op de rug van de moeder - overal mee naar toegenomen worden kennen deze kinderen bovendien in hun eerste levensfase een permanent lichamelijk contact met hun moeder of een andere verzorger. Jean Liedloff is op basis van haar ervaringen bij de Yequana-indianen in het Amazone-oerwoud tot de conclusie gekomen dat dit permanent lichamelijke contact een essentiële behoefte is in de eerste levensfase van ieder kind. Zij heeft zich de afgelopen decennia ingespannen om het belang hiervan uitgebreid onder de aandacht van westerse opvoeders te brengen.

Verantwoordelijkheid
Terwijl dus de ouders verantwoordelijk zijn voor het creëren en in stand houden van een liefdevolle omgeving, gaat men er in veel niet-westerse culturen van uit dat baby’s zelf volkomen in staat zijn om hun behoeften duidelijk te maken. Wat Jean Liedloff aanvankelijk het meeste opviel bij de Yequana-indianen - die altijd hun baby’s met zich meedragen - was dat er haast nooit een baby huilde. Nieuwsgierig geworden naar de oorzaak hiervan stelde ze vast dat Yequana’s ervan overtuigd zijn dat een kind is uitgerust met fantastische gaven om zichzelf te beschermen en daarom – vanaf het allereerste begin - weet hoe het op zichzelf moet passen. Het vertrouwen van een Yequana-moeder in het vermogen van haar baby om op deze manier voor zichzelf te zorgen, leidt er toe dat al vanaf het prille begin ook de verantwoordelijkheid daarvoor bij het kind zelf wordt gelegd. Dat wil zeggen dat de moeder er van uitgaat dat het kind aangeeft waar het behoefte aan heeft en of iets wel of niet goed voor hem of haar voelt. Het is hierbij de verantwoordelijkheid van de moeder of verzorger om daar vervolgens zo adequaat mogelijk op te reageren. Hierdoor is de rol van de moeder voornamelijk ondersteunend en tegemoetkomend. Vanuit dit perspectief kan huilen beschouwd worden als de laatste toevlucht van een baby om te laten weten wanneer er niet aan zijn of haar behoeften of verwachtingen wordt voldaan.

Een gezonde ontwikkeling
Men is er van overtuigd dat niet alleen alle kinderen de neiging hebben om – in de kruip- en de loopfase - te imiteren, te onderzoeken en te proberen, maar ook dat alle kinderen van nature de neiging hebben om zichzelf of anderen daarbij geen pijn te doen. Door in de kruipfase op eigen initiatief de wereld voorbij de bekende veiligheid van de moeder te verkennen, wordt op basis van een groeiende nieuwsgierigheid het zelfvertrouwen - gekoppeld aan een groeiend gevoel voor verantwoordelijkheid – steeds groter. Het viel Jean Liedloff op dat Yequana-peutertjes en -kleutertjes zich inderdaad zelden bezeren. Kleine kinderen zijn vooral geïnteresseerd in hun zelfbehoud en zullen zich in situaties die hun begrip te boven gaan verlaten op ouderen om te beoordelen wat het beste is.
De houding van de moeder is hierbij ontspannen. Ze staat toe dat het kind steun bij haar zoekt en verzorgt en helpt alleen op verzoek. Door deze natuurlijke beweging van directe afhankelijkheid naar weten dat hij of zij altijd op haar kan vertrouwen neemt de behoefte van het kind aan onafgebroken contact snel af en neemt zijn of haar onafhankelijkheid snel toe. Deze kinderen leren zo al op een zeer jonge leeftijd zelfredzaam te zijn en zelf initiatieven te nemen.

 

Kinderen zijn natuurlijke docenten
Volgens Phyl Wallace zijn kinderen natuurlijke docenten. Een dag op stap de woestijn in met, Rininya, een Pitjantjatjara-Aboriginal meisje van zeven vol gezond verstand en practische kennis van haar omgeving blijkt een zeer verrijkende ervaring. “Loop even met Rininya mee en al snel ben je al even opgewonden als zij de sporen in het zand aan het lezen. Zonder enige aarzeling herkent ze ieder spoor en ze zorgt er voor dat niets eetbaars aan je aandacht zal ontsnappen.”
Een groepjes jongens, dat met veel plezier speren aan het maken is, legt haar alle details van het speren maken uit. “Deze kinderen lijken zelden gelukkiger dan in de rol van docent”, concludeert ze. Toen ze de jongens vroeg wie hen geleerd had hoe ze speren moesten maken, waar ze het juiste hout konden vinden en hoe ze het hout boven een vuur recht moesten maken, lachten de jongens en zeiden, “Niemand”. Ze hadden van kleins af aan de mannen rond het kampvuur geobserveerd, terwijl ze de lange speren maakten die ze gebruikten voor het jagen op kangaroe.

 

Het natuurlijke leerproces
Wanneer een kind begint te lopen en te rennen en te spelen, doet het dit in een enorm snel tempo. Hij of zij wil leeftijdgenootjes en oudere kinderen imiteren. Niemand legt de geweldige activiteit van het kind beperkingen op behalve het kind zelf. Wanneer hij of zij moe wordt gaat het naar de moeder om bij haar uit te rusten, of, wanneer het kind ouder is, naar bed. In deze fase neemt het zelfvertrouwen van het kind opnieuw snel toe in diepgang en omvang. Kinderen kunnen zo zelf ontdekken wat werkt en wat niet werkt en op deze manier zo efficiënt mogelijk functioneren. Wanneer een kind de eerste jaren ten diepste heeft kunnen ervaren dat het goed, welkom en geliefd is, dat zijn of haar behoeften steeds werden vervuld, dat het vanaf het allereerste begin op eigen initiatief heeft kunnen leren en het voorbeeld dat de volwassenen gaven heeft kunnen imiteren, dan is er een goede basis gelegd voor een gezonde ontwikkeling.
Kinderen die zich op deze manier kunnen ontwikkelen en daarbij door niemand beperkingen worden opgelegd hebben niet de behoefte om meer aandacht te vragen dan nodig is. De kinderen zorgen eenvoudigweg voor zichzelf zonder veel aandacht op zich te vestigen. Ze hebben een groot zelfvertrouwen, zijn zelfstandig, hebben vertrouwen in anderen en de neiging om mee te willen doen en bij te willen dragen. Ze voelen zich niet alleen verantwoordelijk voor zichzelf, maar al snel ook medeverantwoordelijk voor kleinere broertjes en zusjes. “En toch,” zo schrijft Phyl Wallace enigszins verbaasd over de Pitjantjatjara Aboriginal-kinderen, “zal een vrolijker groep kinderen moeilijk ergens gevonden kunnen worden”.
In veel niet-westerse culturen, waar volwassenen geen scheiding kennen tussen werk en andere tijdsbesteding, kennen ook de kinderen geen scheiding tussen spelen, leren en werk. Bovendien zijn deze kinderen zeer creatief. Ze kennen geen competitie, maar wat voor hen telt is de vreugde van het kunnen beheersen van bepaalde vaardigheden. Volgens de Tibetanen verloopt leren zoals het leven verloopt: als een natuurlijk proces. Op basis van het natuurlijke leerproces verloopt de ontwikkeling van het kind als geheel optimaal. Dat wil zeggen dat al zijn of haar aspecten van het volledige spectrum van bekwaamheden, zich optimaal ontwikkelen. Janet Ryan Richardson, een sociaal psycholoog uit Californië, die onderzoek deed naar kinderen in de Tibetaanse cultuur, stelde niet alleen vast dat op de Tibetaanse scholen in India er een ernorm gevoel van vreugde en liefde is, maar bovendien merkte ze ”… bij Tibetaanse kinderen geen scheiding tussen werken en spelen, noch tussen het seculiere en het spirituele. Het zijn heel geïntegreerde kinderen.”

 

Respect voor alles
Gwaganad, woordvoerster van de Canadese Haida-indianen schrijft: “Ik ben mijn ouders dankbaar dat ze mij op de traditionele manier hebben opgevoed. Sommigen maakten zich zorgen dat ik te veel van de school zou missen. Maar hoe kon je ze uitleggen dat ik op school was? In die eerste jaren was de eerste les in mijn leven respect. Ik leerde om het land te respecteren en het voedsel dat komt van het land. Ik leerde dat alles een betekenis had.”

 

Meer weten?
Boeken
= Jean Liedloff, Op zoek naar het verloren geluk, Naar een natuurlijke manier van opvoeden, Katwijk aan Zee, Servire, 1991; Oorspr. titel: The Continuum Concept (1975).
= Anne Hubbel Maiden, Edie Farwell, De Tibetaanse kunst van het ouderschap, 1997/1999, Kunchab  Punlications.
= Phyl & Noel Wallace, Children of the Desert, Thomas Nelson (Australia) Ltd, 1968/1973
= Dhyani Ywahoo, Voices of our Ancestors: Cherokee Teachings from the Wisdom Fire, 1987, Shambhala, Boston & London.