marja de vries
De vrouw die zo graag een beer wilde zien
Kennismaking met de Wet van Aantrekking
door Marja de Vries © 1991, Marja de Vries, geplubliceerd in de extra leesbijlage van het tijdschrift Grasduinen, Nr. 8, aug. 1991, p. xiii-xv.
(Gebaseerd op een persoonlijke ervaring die ik had in 1990 in het noorden van Manitoba in Canada)
Na een lange en verre reis was ze tenslotte in een dorpje bij de rivier terecht gekomen. En al de eerste dag hadden de mensen haar verteld, dat de vissers deze zomer regelmatig een zwarte beer uit het bos aan de overkant van de rivier hadden zien komen. “Zodra de beer een vis heeft gevangen, gaat ze het bos weer in om daar haar maaltje te nuttigen, maar even later komt ze dan weer terug om een tweede vis te vangen,” hadden ze haar gezegd.
Direct die zelfde avond had de vrouw, die zo graag een beer wilde zien, een plekje aan het water gezocht en vol verwachting had ze haar blik op de oever aan de overkant gericht. Maar ze had geen beer gezien. Dolgraag wilde ze eens een keer een beer zien en daarom had ze de volgende avond weer klaar gezeten met haar verrekijker bij de hand. Het was warm die avond en omdat het bijna niet waaide, was de lucht vol zoemende muggen geweest. Dat had haar ongeduldig gemaakt en na een uurtje had ze het opgegeven.
De rivier, Noord-Manitoba, Canada, 1990 |
Intussen leerde ze de mensen bij de rivier beter kennen. Ze waren vriendelijk en nodigden haar uit om ’s avonds mee te eten. Ze nam de uitnodiging graag aan, hoewel ze bang was zo misschien niet op tijd ter plekke te zijn om de beer te kunnen zien. Haar gastvrouw, die haar hele leven bij de rivier had gewoond en haar wens kende, schudde vriendelijk haar hoofd en zei: “Als het je er om gaat ooit eens een beer te zien, dan kun je ook naar de dierentuin.” Dat verwarde haar. Het was waar en toch ook weer niet. Tenslotte schaamde ze zich een beetje en vroeg zich af of haar verlangen niet te veeleisend was. Vanaf die dag ging ze niet meer iedere avond bij de rivier zitten wachten. Maar ’s nachts als ze niet kon slapen, bleef ze zich afvragen of haar wens ooit in vervulling zou gaan.
Een paar dagen later hoorde ze, dat de vissers de vorige avond de beer weer hadden gezien. Haar verlangen om zelf een glimp op te vangen van dat machtige zwarte gevaarte kwam in alle hevigheid terug. Toen ze die avond bij het water aankwam, vertelden de vissers haar, dat de beer een half uur geleden al was verschenen en haar eerste vis had gevangen en dat ze haar ieder moment weer terug verwachten. Samen wachtten ze meer dan een half uur met gespannen aandacht, maar de beer verscheen niet. Het werd al donker en tenslotte gaf ze het op en hoopte, dat ze de volgende dag meer geluk zou hebben.
De volgende dag hoorde ze, dat tien minuten na haar vertrek het donkere silhouet van de beer weer te voorschijn was gekomen. De mensen begrepen, dat ze heel teleurgesteld was en om haar te troosten, zeiden ze: “Als je vanavond de beer wilt zien, moet je vroeg gaan. Het is donker, regenachtig weer en dan komt ze waarschijnlijk eerder.”
Blij met dat advies zat ze vroeg in de avond weer vol verwachting klaar. De lucht bij het water wemelde van hele kleine onweersbeestjes, die bij tientallen op haar landden en met kleine venijnige naaldjes haar huid doorboorden. Ze deed de capuchon van haar jas om haar gezicht en trok haar handen terug in haar mouwen. Het kostte haar moeite om het gekriebel en geprik in haar gezicht te verdragen, maar ze was vastbesloten zich dit keer niet weg te laten jagen. Koppig bleef ze hopen, dat ze nu toch echt de beer te zien zou krijgen. Na een tijdje kwamen een paar mensen uit het dorp haar gezelschap houden. Ze maakten een vuurtje om de muggen te verdrijven. Maar die avond verscheen de beer niet. Toen het donker was en ze naar huis gingen, zei één van de vrouwen peinzend: “I wonder…, maybe you want it too much and bears don’t like that.”
De volgende en tevens de laatste avond van haar verblijf in het dorpje bij de rivier was het prachtig weer. De vrouw, die zo graag een beer wilde zien, keek uit over het rustige water van de rivier, dat glinsterde in de avondzon. Hier en daar was er een klein wit wollig wolkje in de blauwe hemel. Er woei een koel welkom briesje, waardoor de meeste muggen elders een goed heenkomen hadden gezocht. En terwijl ze daar zat te genieten van het heerlijk frisse buiten zijn, vroeg ze zich af wat die vrouw gisteren had bedoeld. Zou ze het echt tè graag willen? En wat bedoelde ze met de opmerking dat beren daar niet van houden?
Ze haalde een paar keer diep adem en stelde zich voor hoe dat prachtige zwarte dier daar aan de overkant heen en weer langs de oever zou lopen en met haar indrukwekkende klauwen een vis zou vangen. Ze kon het in haar verbeelding duidelijk zien. Diep in haar buik voelde ze hoe graag ze dit ooit eens had willen meemaken. Maar tenslotte besloot ze om het beeld langzaam los te laten en als een ballon zweefde het hoger en hoger de lucht in, totdat het langzaam uit het zicht verdween. Even kneep haar keel samen, alsof ze afscheid had genomen van iets heel dierbaars. Daarna ontspande haar lichaam zich. Als met nieuwe ogen keek ze om zich heen.
De wolken in de lucht weerspiegelden vredig in de rimpeltjes van het water. In de stilte was af en toe de knorrende roep van een raaf te horen. Vlak voor haar dook een ijsduiker op en stak zijn snavel schuin omhoog de lucht in. De witte kraag rond zijn donkere keel lichtte op in het heldere avondlicht. Lange tijd volgde haar blik de sierlijke vogel, die de vredigheid van de stilte met zijn zwijgend voortdobberen benadrukte.
Een grote zeearend kwam over het water aanvliegen en landde in het topje van de hoogste spar aan de overkant om vanuit die koninklijke positie de omgeving gade te slaan. Door haar verrekijker zag de vrouw de indrukwekkende sneeuwwitte kop trots uitsteken boven de brede donkere schouders. Zelfs de vervaarlijke gele roofvogelsnavel was bij dit heldere licht duidelijk te zien. Een lange tijd bleven ze zo naar elkaar kijken, totdat haar armen moe werden van het ophouden van de kijker. Ze wreef haar ogen en toen ze weer opkeek, was de zeearend verdwenen, als was het een visioen geweest.
Haar blik ging over het prachtige stille water. Het diep blauwgroen van de rivier leek een bewegend vlechtwerk van ontelbare tinten die voortdurend weer veranderden. In het westen kondigde het oranjegeel in de lucht het naderend einde van de dag aan.
In een ooghoek dacht ze iets gezien te hebben. Ze lachtte om zichzelf. De afgelopen weken had haar vurig verlangen voortdurend trucjes uitgehaald met haar ogen. Toch keek ze naar de plek waar ze iets had zien bewegen. Twee zwarte ronde bolletjes verdwenen achter een rots en verschenen even later weer als de ronde oren op de kop van de langverwachte beer. De vrouw hield haar adem in. Op haar dooie gemak kwam de beer om de rots heen lopen naar de waterkant. Soepel als een grote zwarte kat liep ze zonder enige haast. Af en toe stond ze stil en stak haar grijze neus in de lucht. Dan vervolgde ze haar pas weer. Ze naderde een groepje meeuwen, die hun vaste stek leken te hebben op een vooruitstekende rots in het water. De beer was echter in het geheel niet geïnteresseerd in de meeuwen, die op hun beurt toch maar een paar meter opzij hipten bij haar nadering. Onder het lopen speurde ze met haar oogjes onafgebroken het water af en plotseling had ze met een razendsnelle beweging van haar voorpoot een kanjer van een zalm te pakken.
Met haar vangst links en rechts uit haar bek stekend liep ze regelrecht het bos weer in. De vrouw bleef als betoverd naar de plek staren, waar de beer tenslotte uit het zicht verdwenen was. Ze schrok echter op, toen alle meeuwen tegelijk wegvlogen. Wat was er aan de hand? Waar waren ze bang voor? Het was te vroeg om de beer al weer terug te verwachten. De vrouw zocht tevergeefs de lucht af naar een roofvogel. Toen haar ogen tenslotte weer terugkeerden naar de verlaten meeuwenrots, zag ze waarvoor de vogels opgevlogen waren. Op een rots aan de bosrand stond een lichtgrijze wolf met grote gespitste oren onaantastbaar uit te kijken over de oever van de rivier. Minutenlang stond hij daar als versteend. Toen slenterde hij nonchalant wat over de rotsen en verdween tenslotte weer tussen de bomen.
De vrouw wist, dat wolven zich niet zomaar aan mensen laten zien. Het is een gift, die sommigen ten deel valt. Er kwam een diepe kalmte over haar heen, toen ze zich realiseerde, dat dit een speciale dag was. Kort daarna zag ze de beer weer uit het bos komen. Met haar roze tong likte ze de restanten van de maaltijd van haar snoet. Ze liep opnieuw langs het water en een paar keer vermeed ze een klimpartij over steile rotsen door de kortste weg door het water te nemen. Alleen haar snuit leek boven water uit te steken als ze zwom. Eenmaal weer op de kant, schudde ze haar natte zwarte vacht uit als een jonge hond. Dan vervolgde ze haar weg weer.
Maar de tweede vis liet op zich wachten. Tenslotte zag de vrouw haar weer in het bos verdwijnen en ze vroeg zich af of de beer het op had gegeven voor vandaag. Maar even verderop verscheen de bekende zwarte kop met de ronde oortjes te midden van een groepje frambozenstruiken. Als een beer uit een stripverhaal ging ze op haar achterwerk zitten en met de klauw van haar voorpoot boog ze telkens een tak naar haar bek toe, zodat ze met haar lenige roze tong de rijpe zoete frambozen één voor één kon plukken. Terwijl de vrouw naar de beer keek, voelde ze zich helemaal warm worden van binnen, alsof zij zelf de beer op frambozen had getracteerd.
Lange tijd bleef zij die avond nog bij het water zitten. Haar wens was in vervulling gegaan en ze wist, dat ze iets heel belangrijks had geleerd.
Lees hier meer over een ervaring die ik in de zomer van 1992 in Canada, had: Als door de bliksem getroffen.